Ruiter krijgt vergoeding na eventing ongeluk

Door Nederlandse wedstrijdorganisaties van paardensportevenementen wordt veelvuldig gebruik gemaakt van aansprakelijkheidsuitsluitingen; zogenaamde exoneratieclausules. Vaak dienen deelnemers bij het aanmelden voor een wedstrijd te verklaren akkoord te gaan met deze exoneratieclausules, zodat de wedstrijdorganisatie bij een eventueel ongeval tijdens de wedstrijd niet aansprakelijk kan worden gesteld voor door de deelnemer en/of zijn paard geleden schade.

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft evenwel op 20 mei 2014 een arrest gewezen waaruit blijkt dat een beroep van een wedstrijdorganisatie op een exoneratieclausule niet altijd opgaat; met name niet wanneer de wedstrijdorganisatie zich niet heeft gehouden aan van toepassing zijnde nationale en internationale regelgeving van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (hierna: “de KNHS”) en de “Fédération Equestre Internationale” (hierna “FEI”).

De casus was als volgt.

Wedstrijdorganisatie X had in oktober 2010 een eventingwedstrijd georganiseerd onder auspiciën van de KNHS. Een eventingwedstrijd bestaat uit (1) een dressuurproef, (2) een springparcours, en (3) een terreinproef. Deze laatste proef wordt ook wel “cross country” genoemd en wordt afgelegd in een natuurlijke omgeving, zoals bossen en weilanden. Tijdens een vooraf bepaalde route dienen door ruiter en paard verschillende hindernissen te worden genomen zoals wallen, waterbak passages, greppels, constructies met boomstammen en dergelijke objecten; ook wordt wel gebruik gemaakt van zogenaamde mobiele hindernissen.

Het cross country parcours werd gebouwd door Y, een ervaren parcoursbouwer en in het bezit van een KNHS-licentie.

Ruiter Z had zich via het “Vraagprogramma SGW-Eventing” van de KNHS voor de wedstrijd aangemeld.

Nadat Z met zijn paard de onderdelen dressuur en springen zonder problemen had doorlopen, is hij begonnen aan het cross country onderdeel. Aangekomen bij de laatste hindernis heeft het paard niet goed afgezet waardoor het niet hoog genoeg van de grond kwam en het in aanraking kwam met de hindernis. Als gevolg hiervan zijn Z en zijn paard ten val gekomen. Het paard was zo ernstig gewond dat het ter plaatse door een dierenarts diende te worden geëuthanaseerd en Z liep verwondingen aan zijn ribben op.

De hindernis betrof een zogenaamde mobiele hindernis in de vorm van een boerderij. Deze was door een tractor op de plaats gezet en van bovenaf met lepels in de grond geduwd. De

hindernis was evenwel niet gestut noch met enige verankering verbonden aan de grond. Hierdoor is de hindernis na de botsing met ruiter en paard gekanteld in de looprichting van het paard en vervolgens doorgekanteld.

In het Vraagprogramma SGW-Eventing dat door Z werd gebruikt om zich voor de wedstrijd aan te melden, was onder meer opgenomen (1) dat de wedstrijd zou worden verreden volgens de reglementen en richtlijnen voor de samengestelde wedstrijden, verreden onder auspiciën van de KNHS, en (2) dat de wedstrijdorganisatie, noch iedere andere betrokkene bij de wedstrijd op enigerlei wijze aansprakelijk en/of verantwoordelijk kon worden gesteld omtrent schade in welke vorm dan ook aan personen, paarden en/of materiaal. Zowel deelnemers als bezoekers namen deel en/of waren aanwezig op eigen risico.

Ruiter Z heeft tegen wedstrijdorganisatie X en parcoursbouwer Y een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt waarin hij vergoeding van de door hem geleden schade heeft gevorderd.

Wedstrijdorganisatie X en parcoursbouwer Y hebben zich vervolgens onder meer verweerd met een beroep op de in het Vraagprogramma SGW-Eventing opgenomen exoneratieclausule.

Zowel de Rechtbank als het Gerechtshof hebben dit beroep op de exoneratieclausule niet gehonoreerd.

Naar Nederlands recht geldt dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding in de weg kunnen staan. Of hier in een concreet geval sprake van is, hangt volgens vaste jurisprudentie af van alle relevante omstandigheden van het geval, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding tussen partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich van de strekking van het beding bewust is geweest, en – bij exoneratieclausules – de zwaarte van de schuld ter zake van het veroorzaken van de schade, mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen. Een exoneratieclausule dient in het algemeen buiten toepassing te blijven, indien de schade is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van de aansprakelijk gestelde partij.

Naar het oordeel van de Rechtbank en het Gerechtshof viel aan wedstrijdorganisatie X en parcoursbouwer Y een ernstig verwijt te maken omtrent het niet vastzetten van de hindernis waardoor ruiter Z en zijn paard ten val kwamen, zodat het door hen gedane beroep op de exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.

Het Gerechtshof motiveerde dit oordeel als volgt:

(1) Uit van toepassing zijnde nationale en internationale regelgeving van de KNHS en de FEI blijkt dat het in het geval van cross country wedstrijden voor de veiligheid van groot belang is dat de mobiele hindernis vast staat, in die zin dat de hindernis bij aanraking met ruiter en paard niet omvalt. En ook als uit die regelgeving niet zonder meer zou kan worden afgeleid dat altijd een verankering in de grond nodig is, dan blijkt uit die regelgeving dat omverspringen van de hindernis moet worden voorkomen. Dat kan mogelijk ook door middel van een voldoende solide stut worden bereikt, maar daarvan was geen sprake.

(2) Het was voor wedstrijdorganisatie X en parcoursbouwer Y niet bezwaarlijk om voorzorgsmaatregelen te treffen, zoals bijvoorbeeld het in de grond verankeren van de mobiele hindernis door middel van een L-ijzer of het stutten met zware balken.

(3) Bij loszittende hindernissen moet ernstig rekening worden gehouden met letsel- en vermogensschade.

(4) Ruiter Z hoefde er niet op bedacht te zijn dat de hindernis niet vast stond.

(5) En daarnaast speelde een rol dat wedstrijdorganisatie X en parcoursbouwer Y verzekerd waren tegen aansprakelijkheid.

De Rechtbank veroordeelde wedstrijdbouwer X en parcoursbouwer Y tot vergoeding van de door ruiter Z geleden schade en het Gerechtshof bekrachtigde dit oordeel in hoger beroep.

Een en ander betekent evenwel niet dat een wedstrijdorganisatie nooit een beroep op een exoneratieclausule zou kunnen doen. Telkens zijn alle relevante omstandigheden van het geval bepalend. Indien echter van toepassing zijnde nationale en internationale regelgeving van de KNHS en de FEI niet wordt nageleefd dan zal een beroep van een wedstrijdorganisatie op een exoneratieclausule echter al wel snel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het volledige arrest van het Gerechtshof is te raadplegen via de website www.rechtspraak.nl

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Mr. V. Zitman van Schelstraete Advocaten, bereikbaar via e-mail: info@schelstraete.nl of telefoonnummer: 013-5114420.

Share this post

Latest news